| Het Ministerie van Onderwijs en Opleiding heeft zijn zorgen geuit over de onevenredige salarisstructuur tussen kleuter- en basisschoolleraren. |
Er zijn met name meningen waarin zorgen worden geuit over het feit dat de benoeming van beroepstitels en salarissen voor kleuterleidsters niet in verhouding staan tot die van leerkrachten in het algemeen onderwijs. Daarnaast worden er voorstellen gedaan voor passend beleid.
Met betrekking tot deze inhoud legde de afdeling Leraren en Managementpersoneel (Ministerie van Onderwijs en Vorming) uit dat de overheid momenteel een gemeenschappelijke salaristabel heeft vastgesteld voor alle ambtenaren in alle sectoren en vakgebieden. Het gaat specifiek om Tabel 3 - Professionele en technische salaristabel voor kaderleden en ambtenaren in staatsbedrijven in Besluit nr. 204/2004/ND-CP van 14 december 2004 tot regeling van het salarisregime voor kaderleden, ambtenaren, overheidspersoneel en de strijdkrachten.
Op ambtenaren met een hbo-diploma wordt dus de salariscoëfficiënt van ambtenaren van type A0 toegepast, en op ambtenaren met een universitair diploma de salariscoëfficiënt van ambtenaren van type A1.
Op basis van de standaardopleidingsvereisten voor kleuter- en basisschoolleraren zoals vastgelegd in de Onderwijswet 2019:
- Kleuterleidsters in graad III (begingraad, met eisen voor een universitair diploma) zijn onderworpen aan de salariscoëfficiënt van ambtenaren van type A0 (van salariscoëfficiënt 2,10 tot salariscoëfficiënt 4,89);
- Voor leraren in het algemeen vormend onderwijs in graad III (startgraad, met vereisten voor een universitair diploma) geldt de salariscoëfficiënt van ambtenaren van type A1 (van salariscoëfficiënt 2,34 tot salariscoëfficiënt 4,98).
In principe verschillen de salarisschalen voor kleuterleidsters in groep 3 en voor leerkrachten algemeen onderwijs in groep 3 niet veel van elkaar.
Er is echter een relatief verschil in de salarisschaal voor kleuterleidsters graad II en algemeen leerkrachten graad II:
- Voor kleuterleidsters in graad II geldt de salariscoëfficiënt van ambtenaren van het type A1 (van salariscoëfficiënt 2,34 naar salariscoëfficiënt 4,98);
- Voor leraren in het algemeen vormend onderwijs, graad II, geldt de salariscoëfficiënt van ambtenaren van type A2.2 (van salariscoëfficiënt 4,0 naar salariscoëfficiënt 6,38).
Volgens het Ministerie van Onderwijs en Vorming moet een leraar algemeen vormende vorming, om zich te kunnen inschrijven voor het examen of om in aanmerking te komen voor bevordering tot de beroepstitel van leraar algemeen vormende vorming van graad II, ten minste 9 jaar ervaring hebben in graad III of een gelijkwaardig niveau. Een kleuterleidster hoeft daarentegen slechts ten minste 3 jaar ervaring te hebben in graad III of een gelijkwaardig niveau (hoewel Besluit 204/2004/ND-CP voorschrijft dat dit ten minste 9 jaar moet zijn). Dit is het voorkeursbeleid van de overheid voor kleuterleidsters met specifieke beroepskenmerken.
Het Ministerie van Onderwijs en Opleiding heeft aangegeven dat de overheid in de komende tijd, wanneer zij de hervorming van het salarisbeleid doorvoert (overeenkomstig Resolutie nr. 27-NQ/TW van 21 mei 2018), de salarissen aan kaderleden, ambtenaren, overheidspersoneel en strijdkrachten zal betalen op basis van functie, titel en leiderschapspositie, in overeenstemming met de staatsmiddelen en inkomstenbronnen van de publieke dienstverlening, waarbij een redelijke correlatie met de salarissen op de arbeidsmarkt wordt gewaarborgd.
Tegelijkertijd moeten we het principe waarborgen dat lonen echt de belangrijkste bron van inkomsten moeten zijn om het leven van werknemers en hun gezinnen veilig te stellen. We moeten het distributieprincipe volgens de arbeid en de objectieve wetten van de markteconomie naleven, en de hogere arbeidsproductiviteit als basis nemen voor het verhogen van lonen.
Volgens het Ministerie van Onderwijs en Vorming profiteren leraren en onderwijsbestuurders van beleidsmaatregelen zoals: salaris, anciënniteitstoelage buiten het kader, toelage voor leidinggevende posities (indien van toepassing), regionale toelage, voorkeurstoelage, anciënniteitstoelage en een aantal andere beleidsmaatregelen.
Leraren en onderwijsadministrateurs die werken in bergachtige gebieden, hooglanden en gebieden met bijzonder moeilijke sociaal-economische omstandigheden, profiteren van een aantal prikkels, zoals voorkeursuitkeringen op hogere niveaus dan leraren die lesgeven op de vlaktes en in de steden. Ook profiteren ze van een aantal andere uitkeringen en subsidies, zoals aantrekkingsuitkeringen, uitkeringen voor langdurig werk, uitkeringen voor mensen die voor het eerst werken, eenmalige uitkeringen bij overplaatsing naar een gebied met bijzonder moeilijke sociaal-economische omstandigheden, vergoeding van reiskosten tijdens jaarlijkse vakantie of Tet-vakanties, uitkeringen voor de aankoop en het transport van vers en schoon water, mobiliteitsuitkeringen, uitkeringen voor sightseeing, studie en beroeps- en technische trainingen.
In de geest van Resolutie nr. 27-NQ/TW kreeg het Ministerie van Onderwijs en Opleiding de opdracht om samen met het Ministerie van Binnenlandse Zaken een salaristabel voor de onderwijs- en opleidingssector voor te stellen, gebaseerd op functies, titels, leidinggevende functies en de aard en complexiteit van het werk. Het ministerie stelde met name het hoogste niveau van beroepsincentives voor om het inkomen van leraren gedeeltelijk te verbeteren.
Het Ministerie van Onderwijs en Opleiding zegt dat het bezig is met het ontwikkelen van de Wet op Leraren en verwacht dat het beleid met betrekking tot salarissen, toelagen, werving, inzet en opleiding van leraren in de Wet op Leraren zal worden vastgelegd.
Bron






Reactie (0)