Dat is een van de punten in de concept-circulaire inzake de normen voor universitaire onderwijsinstellingen die het Ministerie van Onderwijs en Vorming onlangs heeft uitgegeven om commentaar te verzamelen.
Volgens het Ministerie van Onderwijs en Vorming zijn de normen voor universitaire onderwijsinstellingen een reeks normen die de minimumvereisten vastleggen voor kwaliteitsborgingsvoorwaarden of prestatieresultaten waaraan een opleidingsinstelling moet voldoen. Deze normen worden beoordeeld op basis van bijbehorende criteria en indicatoren.
Het Ministerie van Onderwijs en Vorming stelt specifiek zes normen vast, waaronder organisatie en administratie, docenten, leer- en onderwijsomstandigheden, financiën, inschrijvingen en opleidingen, en onderzoek, innovatie en creativiteit.
Het percentage afgestudeerden dat tevreden is over de docenten en het leerproces, is een van de criteria voor het beoordelen van het niveau van universitaire onderwijsinstellingen.
Wat de normen voor docenten betreft, eist het ministerie van Onderwijs en Vorming dat de verhouding van docenten met een doctorstitel ten opzichte van het aantal voltijdsdocenten meer dan 20% moet bedragen en vanaf 2025 meer dan 25% voor instellingen die geen doctoraatsstudenten opleiden; meer dan 10% voor gespecialiseerde scholen; meer dan 40% en vanaf 2025 meer dan 50% voor instellingen die doctoraatsstudenten opleiden; meer dan 20% voor scholen die gespecialiseerd zijn in kunst of lichamelijke opvoeding en sport en die doctoraatsstudenten opleiden.
Het percentage voltijdsdocenten met een doctorstitel dat binnen een jaar stopt of van baan verandert, berekend over het totaal aantal voltijdsdocenten, bedraagt niet meer dan 5%. Het percentage studenten dat tevreden is over de docenten wat betreft de kwaliteit en effectiviteit van het onderwijs, bedraagt meer dan 70%.
Op het vlak van inschrijvings- en opleidingsnormen moet het aantal nieuw ingeschreven studenten meer dan 50% van de geplande inschrijvingsdoelstelling bedragen en mag de gemiddelde inschrijvingsfluctuatiecoëfficiënt van de laatste 3 jaar niet lager zijn dan -10%.
Bovendien mag het percentage studenten dat jaarlijks de school verlaat zonder diploma, niet meer dan 10% bedragen voor de gehele opleidingsinstelling en 15% voor studenten na het eerste jaar.
Het slagingspercentage (binnen een tijdsbestek van maximaal 1,5 jaar volgens het standaardstudieplan) mag niet lager zijn dan 70%, waarvan het tijdige slagingspercentage niet lager mag zijn dan 50%.
Het percentage afgestudeerden dat binnen 12 maanden (18 maanden voor de medische sector) een baan heeft, een baan creëert die past bij hun opleidingsniveau of doorstudeert op een hoger niveau, mag niet lager zijn dan 70%. Het percentage afgestudeerden dat tevreden is over het algemene leerproces en de ervaring op de school, moet hoger zijn dan 70%.
Vergeleken met circulaire nr. 24/2015 van de minister van Onderwijs en Vorming, waarin de nationale normen voor instellingen voor hoger onderwijs worden geregeld, zijn in dit ontwerp de normen opnieuw gerangschikt en gewijzigd. Er is nu geen beoordeling van de onderwijskwaliteit meer nodig, er moeten geen resultaten meer worden gerangschikt en er zijn geen toelatingsnormen meer toegevoegd.
Bovendien zijn de eisen voor docenten niet langer specifiek vastgelegd voor onderzoeks- en praktijkgerichte universiteiten.
Bronlink






Reactie (0)